2015-02-18: Hooibergen in de Stichtse Vecht
Pleidooi voor een hooibergenbeleid (notitie van Arie Manten, voorjaar 2009)
Met stal en wagenschuur maakte de hooiberg eeuwenlang een vast onderdeel uit van een boerderij-ensemble. Het is nog niet zo lang geleden dat bij elke boerderij ten minste één hooiberg stond. Een goed gevulde hooiberg was essentieel om met de veestapel het winterseizoen door te kunnen komen. In recente tijd zijn de hooibergen echter op een nauwelijks aandacht trekkende wijze aan het verdwijnen uit ons landschap. Het aantal agrarische bedrijven neemt snel af. Een niet-agrariër die een vrijgekomen boerderij gaat bewonen heeft vaak weinig behoefte aan een hooiberg. Innovaties in de landbouw hebben geleid tot andere manieren om voedselvoorraden voor landbouwhuisdieren op te slaan. Agrariërs zijn een hooiberg daardoor nogal eens als ouderwets gaan beschouwen.
De hooibergen zijn niet systematisch geïnventariseerd. Zelfs in de monumenten-inventarisaties van onze gemeentes wordt er weinig melding van gemaakt. Door hun bescheiden karakter hebben hooibergen nauwelijks actieve sympathisanten (wij kennen geen hooibergenstichting die eigenaren ondersteuning kan bieden, zoals er bijvoorbeeld wel kastelen-, kerken- en tuinenstichtingen zijn). De Boerderijenstichting, die goed werk doet inzake de bewustwording van het gebouwd erfgoed, richt zich voornamelijk op de boerderij zelf. De verschillende bijbehorende elementen krijgen weinig of geen aandacht.
Kortom, nog meer dan de boerderijen zelf staan de elementen die er wezenlijk bij horen onder grote druk. Zonder die elementen dreigen we slechts “geamputeerde” boerderijen over te houden. Daarom menen wij ons thans te moeten laten horen. Wij zijn van mening dat voor het behoud van de cultuurhistorische waarden in het buitengebied meer aandacht dient te worden besteed aan de tot de boerderij-ensembles behorende kleinere elementen. De hooiberg is naar onze mening binnen deze groep het meest kwetsbare element. De hooiberg is echter tevens het element dat zich – mits goed begeleid – heel goed leent voor een verantwoord “tweede leven”.
Actuele betekenis van hooibergen
Hooibergen behoren tot ons culturele erfgoed. Ze maken al vele eeuwen een karakteristiek deel uit van de stoffering van het landschap en vervullen een wezenlijke rol in onze agrarische geschiedenis. Daar kunnen we trots op zijn en dat moeten we ook laten zien. Hoe meer de hooibergen uit een gebied verdwijnen, des te sterker gaat ook kennis over die objecten verloren. Dat wreekt zich, onder meer, als het op authentieke wijze restaureren van hooibergen aan de orde komt. Het bemoeilijkt ook een weloverwogen nieuwbouw van gebouwtjes in hooibergstijl. Ons agrarisch erfgoed raakt wezenlijk incompleet als er geen hooibergen meer zijn. Er is in onze tijd veel animo voor een verbrede landbouw. Daarin wordt vooral rustige recreatie, in verschillende vormen, een economisch aantrekkelijke neventak op het agrarische platteland. Deze recreatie slaat aan bij een toenemend aantal stedelingen. Het platteland is echt nog anders dan de stad, hoeveel kleiner de afstanden ook geworden zijn. De bewoners/gebruikers van het platteland moeten dat anders zijn uitbuiten. Het opruimen van een zo kenmerkend element als de hooibergen zijn en het terzelfdertijd willen aantrekken van in het gebied geïnteresseerde recreanten staan met elkaar op gespannen voet.
Historisch en geografisch kader
Door archeologen gevonden paalsporen in de grond doen vermoeden dat al in de Bronstijd (circa 2100 – 700 v.Chr.) hooibergen bestonden. Schriftelijke vermeldingen komen voor vanaf de Vroege Middeleeuwen. Afbeeldingen zijn bekend sinds de 15de eeuw. Vooral in de noordelijke en centrale delen van het Europese continent waren hooibergen ooit wijd verbreid. (A.R. Hol, 1946. De hooiberg en zijn verspreiding. Volkskunde, nieuwe reeks, jrg. 5, blz. 22 – 43.) In Nederland geldt het weidebedrijf als de oudste sector waarin de kapberg (een dak hangend tussen enige palen) is ingeburgerd. De berg kreeg daar zijn plaats direct achter de stal. De Vechtstreek met het bijbehorende achterland wordt gerekend tot het kerngebied. Hier werd uit wat planken en een dakje veelal een lage “hooiloods” getimmerd als tochtportaal tussen berg en stal, om het naar de stal brengen van het hooi onder winderige en winterse omstandigheden te vergemakkelijken. Tegen onaangename weersomstandigheden werden onderaan de lanen (horizontale dragende kapbalken) vaak afhangende schotten (“hangplanken”) bevestigd. In de met hooi gevulde berg werd aan de zijde van de stal een verticaal “haaggat” uitgestoken. Daardoorheen kon men in het stalseizoen bovenin de berg komen. Naar beneden gegooid hooi werd vervolgens uit het haaggat via de hooiloods afgevoerd naar de stal. De rieten kap van de hooiberg, die een vrij flauwe helling vertoonde, werd in het Sticht Utrecht op traditionele wijze bekroond met een trapsgewijs afgeschoren bundel riet. (R.C. Hekker, 1950. Het hooiberggebied. Volkskunde, nieuwe reeks, jrg. 9, blz. 31 – 40.) Op het oude land, langs de rivieren, komen uitzonderingen voor op de regel dat de berg direct achter de stal staat. Soms was de beschikbare ruimte daarvoor niet toereikend; een voorbeeld biedt de voormalige boerderij Veldzicht, gelegen tussen de rivier de Aa en de Oud Aase Dijk (thans kortweg Oud Aa geheten). In de 20ste eeuw voltrokken zich ingrijpende wijzigingen in het materiaalgebruik. In plaats van de houten roeden kwamen er betonnen en metalen roeden; het riet op het dak werd vaak vervangen door golfplaten. De combinatie van sterkere roeden en een lichtere kap maakte toen dat drieroedige hooibergen met een zeskantige kap algemeen werden, een type dat in de tijd van de hout-met-rietbouw nauwelijks voorkwam. Ondanks hun moderne materialen zijn ook deze hooibergen belangrijke bijgebouwen. Het heffen van de kap was in het verleden moeizaam en niet zelden gevaarlijk werk. Het omhoog draaien gebeurde in ons gebied meestal met een heef (een soort windas waarmee men vanaf de grond de kap omhoog of omlaag kon brengen), soms met een bergwinde (een soort vijzel) of dommekracht (die op het hooi moest worden geplaatst). Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw werd op grote schaal overgegaan op het gebruik van lieren. Daardoor konden de roeden, die bij de oude houten hooibergen binnen de kap stonden, buiten tegen de kap worden geplaatst. Uit de aanwezigheid van horizontale gaten in houten roeden kan eveneens worden afgeleid of men het heffen van de kap vroeger nog op de ouderwetse manier heeft gedaan. In ongeveer een eeuw tijd zijn allerlei mengvormen ontstaan van oude en modernere hooibergkenmerken. Inmiddels zijn, op enkele kleine restvoorkomens na, de hooibergen in Europa buiten Nederland nagenoeg verdwenen. In sommige regio’s van ons land zijn ook al nauwelijks of geen hooibergen meer te vinden. De meeste hooibergen treffen we nog aan in een strook die van Zuid-Holland via de provincie Utrecht, het Midden-Nederlandse rivierengebied en de Veluwe loopt naar de Achterhoek en de kop van Overijssel. (S. Jurgens, 2007. Alles over hooibergen. Themagedeelte in Deelgenoot [tijdschr. Historische Kring Blaricum], nr. 54, 126 blz.). Onze drie gemeenten maken gelukkig deel uit van die strook. Verscheidene van de nog bestaande hooibergen verkeren echter niet meer in een goede staat. Diverse buiten gebruik geraakte hooibergen zijn verbouwd, soms in stijl (met wanden van gestapelde strobalen of rietmatten), soms met gepotdekselde houten wanden, maar in andere gevallen op een slecht bij het karakter van de berg passende wijze. Ook de kleurstelling is hierbij van belang.
Barg werd berg
Nuchter beschouwd is hooiberg een verwarring stichtende term. Die suggereert een hoge massa hooi, zonder kap erboven. In het verre verleden sprak men van een barg als een essentieel onderdeel van een veehouderij. Daarvan getuigen de volgende citaten: “Het gras verzamelen, hetzelve tot hooi te droogen en te bereiden tot voedsel voor het Rundvee en andere herkaauwende en grasetende dieren, is zoo oud en bekend als de kennis van den aard en het gebruik van die dieren zelve.” “Het belang, het welk de Landman bij dit voedsel [hooi] voor zijn vee heeft, veroorzaakt dat voorzigtige Landlieden dikwijls meer dan eene hooibarg op hun erf stellen en daarenboven nog wel hooischelfen aanleggen, ten einde zich goed van hooi te kunnen voorzien, en niet alleen genoeg van voor hun vee op te doen, maar zelfs in goede en goedkoope hooi-jaren er zoo veel van te kunnen bergen, dat zij des noods voor een volgend jaar wat overhouden; een voorzorg, zeer noodzakelijk, daar dit land aan eene zeer ongestadige luchtsgesteldheid onderhevig is, waardoor het groeijen van het hooigras of de hooibouw zeer kan tegenvallen.” “Wat nu een hooibarg is, dit verklaart de benaming zelve; namelijk eene bergplaats voor het hooi, wordende door sommigen ook hooiberg genaamd, in den zin van een berg; doch dit is zoo niet, want zoodanige opgestapelde hoopen hooi hebben bij onze Landlieden geheel andere benamingen” (schelf, hooischelf, delte, hooidelte, berm, hooiberm). Aldus drie passages uit het beroemde boek Natuurlijke Historie van Holland, dat door J. le Francq van Berkhey in 1811 werd gepubliceerd. De begripsverwarring waarbij barg geleidelijk werd vervangen door het gemakkelijker in het gehoor liggende woord berg lijkt zich dus in de 18de-19de eeuw te hebben voltrokken. Het woord barg kreeg tot dusver geen algemeen aanvaarde andere inhoud.
Verschillende types
Hooibergen zijn bijgebouwen, bestaande uit stevige palen (de roeden) en een beweegbaar dak, die bedoeld zijn voor de opslag van oogstproducten, in het bijzonder in de veehouderij. In de eenvoudigste vorm noemt men deze een kapberg. Deze komen voor als “meerroeder”, waarbij het vier-, vijf- of zeshoekige tentdak wordt gedragen door drie, vier, vijf of zes roeden; als tweeroeder met een zadeldak of een schilddak; en als éénroeder (“parapluutje”) met een ronde kap. In een kapberg rust het hooi alleen op een grondlaag van takken. Bij een steltenberg is op enige hoogte boven de grond een tasvloer (balklaag met planken) aangebracht, waarbovenop het hooi opgeslagen (“getast”) wordt. Afhankelijk van de hoogte waarop de tasvloer ligt, kan de ruimte eronder worden benut voor het opbergen van agrarisch handgereedschap of zelfs wagens. Door de onderste ruimte minimaal menshoog en aan de zijkanten dicht te maken ontstaat een schuurberg. Meermalen is de ruimte ook zijdelings uitgebreid, zodat er jongvee of schapen in kunnen worden gestald. In het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem staat een schuurberg afkomstig uit het Betuwse Varik, die nogal eens als voorbeeld wordt genoemd. Soms ligt de schuur of stal onder twee tegen elkaar aan geplaatste kappen, elk gedragen door vier roeden, waardoor een schaalgrootte ontstaat die ook geschikt is als rundveestal. Een dergelijke grote schuurberg, gelegen bij boerderij De Werff in Zoelmond (Betuwe), is op de Rijksmonumentenlijst geplaatst. Hiermee heeft de Rijksoverheid een stimulerend voorbeeld gegeven. De Noord-Hollandse stolpboerderij heeft de hooiopslag meestal inpandig, in het midden van de schuur onder de nok. In de gemeente Loenen, dicht bij Noord-Holland gelegen, staan ook enkele stolpboerderijen (Het Hoekerland, Nigtevechtseweg 47, en Veelust, Bergseweg 16, beide in Vreeland). Bij de laatstgenoemde is opmerkelijk genoeg toch een vijfroedige, met riet gedekte hooiberg geplaatst.
Hooiberghutten
In dat kader van de verbrede landbouw is sinds de laatste paar jaren de plaatsing bij een boerderij van hooiberghutten aan de orde gekomen. Dat zijn eenvoudige vierpersoons huisjes vergelijkbaar met trekkershutten, maar met de vorm van een hooibergje. Daardoor passen ze goed in het veenweidelandschap en spreken ze stedelingen aan die enige dagen terugwillen naar het idyllische buitenleven. De plannen voor deze hooiberghutten zijn ontwikkeld door de agrarische natuurvereniging De Utrechtse Venen. In 2007 kwamen de eerste twee hooiberghutten binnen het gebied van onze drie gemeenten te staan bij de boerderij Oukoop 37a, Nieuwer Ter Aa.
Verkennende inventarisatie
Het aantal nog bestaande hooibergen en de mate van terugloop daarin kunnen worden bepaald door het aanleggen van lijsten met de adressen van actieve respectievelijk voormalige boerenbedrijven, waarbij wordt vermeld of daar nog steeds een of meer bergen bij staan, dan wel of deze inmiddels hooibergloos zijn. Om een goede eerste indruk te krijgen van de diversiteit en kwaliteit van het nog aanwezige hooibergenbestand is het nuttig om per berg de navolgende informatie te verzamelen:
– Het adres van de boerderij waarbij de berg staat.
– Is de boerderij een als zodanig functionerend agrarisch bedrijf, of is er nog slechts sprake van een woonboerderij?
– Staat de berg recht achter de oude stal (meestal het achterhuis van een langhuisboerderij)? Als dat niet het geval is, was daarvoor dan een dwingende reden (bijv. dat de afmetingen van de kavel waarop de boerderij staat dat niet mogelijk maakten)?
– Is de hooiberg via een portaal of een afdak (“hooiloods”) met de stal verbonden?
– Staan er behalve deze berg nog een of meer extra bergen op het terrein? In het laatste geval ook voor de extra berg het hele inventarisatielijstje afwerken.
– Is de berg alleen een hooiopslagplaats bestaande uit roeden en een dak (kapberg), of is deze van een ander type (bijv. schuurberg)?
– Hoeveel roeden heeft de berg?
– Zijn de roeden van hout, beton of staal?
– Staan de roeden binnen de kap of buiten tegen de kap?
– Welke vorm heeft het dak (tentdak, schilddak, zadeldak)?
– Welke vorm heeft het onderste horizontale raamwerk van de kap (bijv. vierkant, rechthoekig, zeshoekig, rond)?
– Welk materiaal is gebruikt voor de balken (lanen, lannen, laningen of ladings genoemd) waaruit dit raamwerk bestaat?
– Welk materiaal is gebruikt voor de balkjes (sporen geheten), die schuin omhoog lopen naar de top van de kap (bijv. rondhout, rechtgezaagd hout, metaal)?
– Hoe is de kap bedekt (bijv. met riet, golfplaten, bitumen golfplaten, zinken platen)?
– Hoe is de afdekking van de top (hoed, muts, kapje) van de berg (bijv. toefje van samengebonden riet, aardewerk, verzinkte muts)?
– Is het hefwerk nog aanwezig? Is dat van ijzer of van een andere aard?
– Heeft de hooiberg een andere functie gekregen? Is hij daartoe niet, enigszins of sterk verbouwd? In de laatstgenoemde gevallen, hoe?
– Door wie is deze hooiberg bekeken en deze lijst ingevuld? Op welke datum?
We bevelen graag aan dat bij deze inventarisatie ook korte aantekeningen worden gemaakt over de aan- of afwezigheid van andere kleinere elementen uit ons agrarisch erfgoed, zoals zomerhuis, boenhok, bakhuisje, leilinden en koebocht.
Mogelijke beleidsinstrumenten
Er zijn voor de gemeentebesturen diverse mogelijkheden om op de in het voorafgaande geschetste ontwikkeling in te grijpen:
De teloorgang van het hooibergenbestand afremmen:
– Uitspreken dat aan hooibergen een volwaardige plaats moet worden toegekend in het bouw- en monumentenbeleid.
– In het beleid inzake verbouw- en sloopvergunningen terdege rekening houden met het schaars worden van hooibergen.
De cultuurhistorische waarde erkennen:
– Bijeenbrengen van informatie waarop een hooibergenbeleid kan worden gebaseerd (zie onder het voorafgaande tussenkopje).
– Daaruit een selectie maken van hooibergen die een gedetailleerde beschrijving waard zijn. Zo’n beschrijving laten uitvoeren in tekst en zonodig ook in tekening.
– Plaatsing van de meest authentieke hooiberg(en) op de gemeentelijke monumentenlijst.
– Verlenen van een stimuleringssubsidie voor de restauratie van markante hooibergen.
– Er voor ijveren dat de betekenis van onze omgeving als hooiberggebied ook bij de (aanstaande) gebiedscommissie Vechtstreek van de provincie Utrecht en in het Rijksmonumentenbeleid erkenning krijgt.
– Bij het plaatsen van een boerderij op een monumentenlijst ook degelijke aandacht besteden aan de bijgebouwen, zoals de hooiberg (letten op het ensemble).
Hergebruik en nieuwbouw stimuleren:
– Bevorderen dat waar mogelijk bijgebouwtjes bij woonboerderijen (bijv. carport, atelier, hobbyruimte, barbecueplek, kinderspeelruimte) gerealiseerd worden in hooibergstijl. (Voor dergelijke neo-objecten zou eventueel de term “barg” kunnen worden geherintroduceerd.)
– Eenvoudige “hooiloods”-achtige verbinding tussen achterhuis en berg toestaan.
– Zowel aan de cultuurhistorische waarde van hooibergen als aan hedendaagse benuttingsmogelijkheden aandacht besteden in de gemeentelijke publiciteits- (website, gemeentegids, folder, e.d.) en voorlichtingsactiviteiten.
Aanbeveling
Een hooibergenbeleid vereist dat inzicht wordt verkregen in de bestaande situatie inzake dit agrarische erfgoed. Dat kan door het uitvoeren van de hiervoor beschreven verkennende inventarisatie. Wij stellen u voor daartoe te besluiten. Daarna kan worden overwogen of en hoe verder wordt gegaan.
Mogelijk kan voor het uitvoeren van het veldonderzoek een beroep worden gedaan op vrijwilligers van de plaatselijke historische kringen.
Belangrijk is dat bij deze inventarisatie ook de exacte locatie van elke hooiberg wordt vastgelegd. Daartoe zou de gemeente kadastrale kaarten kunnen aanleveren. Als aan de vrijwilligers bovendien wordt gevraagd van elke hooiberg een aantal foto’s te maken wordt meteen een goed beeld verkregen van de huidige situatie. Op diverse onderdelen zal vakkundige ondersteuning nodig zijn. We denken daarbij aan de finale vormgeving van het inventarisatieformulier, het maken van een overzicht in Excel waarin alle gegevens per hooiberg geplaatst kunnen worden en het overbrengen van de locatiegegevens naar een digitale kaart. Tevens aan de instructie en begeleiding van de vrijwilligers alsmede de statistische en analytische verwerking van het corpus aan verzamelde gegevens. In principe is Landschap Erfgoed Utrecht bereid deze ondersteuning te bieden.
We wijzen u ook op het bestaan van de in 2005 opgerichte Stichting Kennisbehoud Hooibergen Nederland (SKHN). Het Cultuurplatform Vechtstreek wordt gaarne geïnformeerd over uw reactie op deze notitie.